Zullen de discussies tussen ouders omtrent de onderhoudsbijdrage van hun kind(eren) met de wet van 21 december 2018 niet langer een hindernis vormen?
01/04/2019
De Wet van 21 december 2018 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, in werking getreden op 10 januari 2019, heeft het toepassingsgebied van artikel 1321, §1 van het Gerechtelijk Wetboek uitgebreid.
Deze bepaling verplicht de rechter, wanneer hij een beslissing neemt die de onderhoudsbijdrage vaststelt, rekening te houden met de elementen die in dit artikel zijn opgesomd. Het gaat onder meer om de middelen waarover elk van de ouders beschikt, de gewone en buitengewone kosten die de ouders voor hun rekening moeten nemen en de verblijfsregeling van het kind.
De wetgever heeft deze bepaling uitgebreid met een tweede lid dat betrekking heeft op de situatie waarin ouders zélf een overeenkomst opstellen om de onderhoudsbijdrage vast te leggen. In dat geval moeten ouders erop letten dat het bedrag van de onderhoudsbijdrage dat zij hebben vastgesteld in die overeenkomst, uitdrukkelijk gerechtvaardigd wordt rekening houdende met dezelfde elementen, of althans een deel ervan, als waar de rechter rekening mee moet houden in zijn beslissing.
Er wordt met andere woorden een motiveringsplicht ingevoerd voor de ouders die ervoor opteren de onderhoudsbijdrage zelf bij overeenkomst vast te stellen. Hierbij gaat het om élke overeenkomst, dus zowel de overeenkomsten die gesloten worden vóór een gerechtelijke procedure, als de overeenkomsten die gesloten worden gedurende deze procedure.
Het doel van de wetgever met deze nieuwe regeling is om betwistingen die ontstaan bij de herziening van de opgestelde overeenkomst zoveel mogelijk te beperken.
De wet van 21 december 2018 heeft ook een wijziging aangebracht op het vlak van één van de elementen waar de rechter, en eventueel ook de partijen, rekening mee moet houden bij het vaststellen van het bedrag van de onderhoudsbijdrage, namelijk de buitengewone kosten (geregeld in artikel 203bis, §3 van het Burgerlijk Wetboek). Hieronder verstaat men de kosten die geen deel uitmaken van de vastgestelde onderhoudsbijdrage.
Hier heeft de wetgever drie nieuwigheden ingevoerd:
Wanneer er een voorafgaand overleg of akkoord vereist wordt voor het maken van een buitengewone kost, wordt een dergelijk akkoord vermoed wanneer de ouder aan wie het akkoord gevraagd wordt niet binnen een bepaalde termijn reageert;
Wanneer er een betwisting ontstaat omtrent een uitgave van één van de ouders, zal de partij die het meeste belang heeft bij het oplossen van deze betwisting de zaak moeten voorleggen bij de rechter;
Er zal door de Koning een lijst worden opgesteld van buitengewone kosten, de wijze van afrekening van deze kosten en voor welke van deze kosten een voorafgaand overleg of akkoord vereist is.
Indien u over de inhoud, de gevolgen of andere aspecten van deze nieuwe bepalingen meer informatie wenst, aarzel dan niet om contact op te nemen met ons kantoor via het telefoonnummer 03/238.54.22 of via het e-mailadres steven.maris@lawcity.be.