Al het nieuws

GERECHTELIJK RECHT - ROLRECHT - Grondwettelijk Hof vernietigt de hervormde regeling rolrechten

27/02/2017

Het Grondwettelijk Hof maakt in haar arrest van 9 februari 2017  korte metten met de hervormde regeling van de rolrechten (arrest nr. 13/2017, klik hier voor de pdf-versie van het arrest).

Tot vóór de invoering van de wet van 28 april 2015 was het verschuldigde rolrecht, de belasting die wordt geheven ten laste van een rechtszoekende partij, afhankelijk van de aard van het rechtscollege waarbij de procedure werd ingeleid.

Sinds de wet van 28 april 2015 wordt er voor de bepaling van de rolrechten eveneens gekeken naar de waarde van het geschil (uitgezonderd geschillen voor de familierechtbank) en is er een rolrecht verschuldigd per eiser. Deze waarde van het geschil moet worden ingeschat en vermeld worden in de zgn. pro fisco-verklaring, die men moet bijvoegen wanneer de zaak op de rol wordt geschreven.

De bedoeling van de wetswijziging in 2015 was om de rolrechten te vereenvoudigen door een stelsel in te voeren waarbij één tarief geldt per gerecht en aanleg en om de rolrechten in verhouding te brengen met de werkingskosten van de rechtspraak. De regering zag zich geconfronteerd met budgettaire moeilijkheden, waardoor zij op zoek ging naar maatregelen die de staatskas konden vullen. Zij dacht met deze wetswijziging een relatief makkelijke oplossing gevonden te hebben: enerzijds werd ingeschat dat de wijziging meer dan 20 miljoen euro zou opleveren en anderzijds zou dit rechtzoekenden responsabiliseren door ontmoediging van het instellen van lichtzinnige procedures (en de daarbij horende werklast van griffies).

Deze wetswijziging stootte al snel op verzet van o.m. de Orde van Vlaamse Balies, die de verhoging als een platvloerse belastingverhoging zag die rechtstreeks ten koste zou gaan van de rechtzoekende burger, die zich trouwens al eerder geconfronteerd zag met nadelige hervormingen (onderwerping van advocaten aan de BTW-plicht, bijdragen aan het fonds voor tweedelijnsbijstand, de overheid die geen rechtsplegingsvergoeding moet betalen wanneer zij optreedt in het algemeen belang, enz.).

Daarom werd deze wet eind 2015, o.m. op initiatief van de Orde van Vlaamse Balies, ter beoordeling aan het Grondwettelijk Hof voorgelegd. In het arrest van 9 februari 2017 (arrest nr. 13/2017, zie link) heeft nu ook het Hof, in navolging van de Raad van State, de wetgever teruggefloten. Het Grondwettelijk Hof wijst op de onverenigbaarheid van de doelstelling van de wetswijziging met de maatregelen, aangezien de werklast van de behandeling van de zaak en de moeilijkheidsgraad van een zaak niet afhangen van de financiële waardering van de vordering. Zo kan het zijn dat een geschil met een financieel beperkte waarde toch zeer complex en voor de griffie zeer arbeidsintensief blijkt te zijn of omgekeerd.

Het Grondwettelijk Hof vernietigt daarom de gewijzigde regeling van de rolrechten. Om geen administratieve en budgettaire moeilijkheden te creëren heeft de wetgever van het Hof de tijd en de kans gekregen tot uiterlijk 31 augustus 2017 om haar huiswerk opnieuw te maken en de wetgeving aan te passen aan het arrest. In afwachting daarvan blijft de hervormde regeling van de rolrechten van kracht voor vorderingen die tot die datum worden ingeleid.

Dit arrest is geen echte verrassing voor de wetgever. Eerder maakte de Raad van State immers al dezelfde fundamentele bezwaren in haar advies van 28 november 2014, maar toen besliste de wetgever, om budgettaire redenen met de rug tegen de muur, om dit advies naast zich neer te leggen en tegen wil en dank de wetswijziging door te voeren. Wellicht zal de wetgever nu dan ook heil zoeken in een éénvorming én een lineaire verhoging van de griffierechten per zaak (niet per partij) en/of in een verlaging van de registratierechten die verschuldigd zijn op een toegekende vordering (de benedengrens van 12.500,- EUR zal in dat geval verlaagd worden).

Wij volgen deze evolutie op de voet. Voor meer informatie kan u ons steeds contacteren.